Een gevoel van vermoeidheid overviel me toen ik zag dat er weer een rapport gemaakt is in het kader van de ambtsdiscussie in de Protestantse Kerk. Het ligt niet eens zozeer aan het rapport. Er staan goede zaken in het rapport, de commissieleden hebben hun best gedaan en met meer dan 300 mensen gesproken. Maar: weer een rapport, veertig A4-tjes en wat een vreselijk moeizame titel: ‘Werkers aan het mozaïek van kerkplekken’. Straks weer een synodezitting en er komen nog meer rapporten aan. Zucht. Het moderamen en de synode willen een zorgvuldige discussie en hopen zo veel mensen ‘mee te nemen’ in het gesprek. Dat valt enerzijds te prijzen, maar ik maak me zorgen dat ze zich vertillen aan zo’n langdurig beleidstraject. Je kan een kerk ook kapot vergaderen. Terwijl het zo langzamerhand heel helder is dat er een breed draagvlak in de kerk is voor een bescheiden aantal HBO-predikanten.
Het belangrijkste van het rapport is dat het drie beroepsprofielen in de kerk schetst. Het eerste beroepsprofiel is dat van ‘kerkelijk specialist’. Je kan daarbij denken aan jeugdwerkers, diaconaal werker, pastoraal werkers en sommige pioniers. Op een beperkt gebied brengen zij specialistische kennis in. Zij kunnen het ambt van ouderling of diaken bekleden of wellicht nog een speciaal te creëren vierde ambt.
Toen Paus Benedictus in 2013 aftrad schreef ik het volgende:
'Laat ik het meteen maar toegeven: ik ben een fan van Benedictus XVI. Hij is een door en door bijbels theoloog en een verdediger van de Europese cultuur. Benedictus is gevormd door het Tweede Vaticaanse concilie (1962-1964). In Nederland associëren we het Tweede Vaticaanse concilie vooral met de grotere betrokkenheid van leken. Maar minstens zo belangrijk was de wending naar de bijbel. Het Tweede Vaticaanse concilie benadrukte het belang van de studie van de bijbel. In de katholieke erediensten werd voortaan ook de bijbel uitgelegd. Er kwam aandacht voor het Oude Testament en voor de bijzondere positie van het joodse volk. Benedictus heeft al deze veranderingen in zich opgezogen. Dat blijkt vooral uit zijn boeken over Jezus. Als Duits theoloog heeft hij ook de gehele beweging meegemaakt van de ontdekking van het belang van het joodse volk voor de kerk.
In de brugklas was ik klassenvertegenwoordiger. Als er zaken rond rooster en proefwerk mis liepen, stapte ik naar de leraar toe en bepleitte ik de belangen van mijn klas. Ik deed dat met overgave. En ook al kreeg ik lang niet altijd mijn zin, zelf spreken en tegenspreken was voor mij het normaalste dat er bestond.
Maar in mijn eerste gemeente in Fryslân deed een van de kerkenraadsleden zijn mond nooit open. Waarom hij niet zo spraakzaam was? ‘Ach, hij komt uit Drenthe’, zeiden de andere kerkenraadsleden. Ik begreep die verklaring niet. Het werd me helderder toen een ander kerkenraadslid een herinnering uit de oorlog vertelde. Hij was opgegroeid in Stellingwerf, het Saksische deel van Fryslân. ‘Als de Duitsers je iets vragen, dan moet je niets zeggen. Je moet 'dom kieke en bek hâlde'’. Dat was een verstandig advies. Het kwam voort uit een eeuwenlange ervaring van omgang met machtige bazen en jonkheren. ‘Als je gaat praten, verlies je toch’. Ze gaan toch niet naar je luisteren en je hebt niet eens de woorden om uit te drukken wat je wilt.
Om echt te kunnen spreken moet je de ervaring hebben dat er naar je geluisterd wordt. Pas dan krijg je de innerlijke ruimte waarin je je taal en je woorden vindt. Als je zwak bent of in een minderheidspositie, heb je vaak die ruimte niet. Je moet je vooral aanpassen aan wat anderen zeggen en denken. Aan de ideeën van de mensen uit het Westen, of aan de ideeën van mensen met meer opleiding en macht. Onlangs verscheen de ‘Atlas van Afgehaakt Nederland’, over mensen aan de rand van de samenleving. Vaak zijn dat ook mensen die geografisch aan de rand van Nederland wonen: in Limburg, of in het veengebied van Drenthe. Soms wonen ze ook in Hoofddorp. Ze doen hun mond niet meer open in de samenleving, want ‘ze luisteren toch niet’. Ze haken af.
Het is de kracht van profeten dat ze wel woorden vinden. Zij zeggen zaken waar over gezwegen wordt of waar misschien zelfs geen woorden voor zijn. Ze durven uit te spreken, wat niemand durft te zeggen. Dat kunnen ze niet zomaar uit zichzelf. Soms hebben ze daar woorden van God voor nodig. Hij geeft de autoriteit om te spreken en hij geeft woorden die door de verstikkende taal van anderen heen breken. Nu nog mensen die willen luisteren.
De laatste tijd gaan er stemmen op in onze kerk om ook mannen toe te laten tot het ambt. Laat ik daar kort over zijn: dat is onverstandig en de kerk onwaardig.
De kerk heeft behoefte aan de beste en knapste voorgangers. Uit alle onderzoeken blijkt dat meisjes het veel beter doen op school en vaker naar de universiteit gaan. Ze studeren sneller af en met hogere cijfers. De kerk kan toch niet genoegen nemen met tweederangs?
Het evangelie verkondigt vrede en geweldloosheid. Dan kan je toch niet een sekse aanstellen die meer dan 80% van de geweldsmisdrijven voor zijn rekening neemt? In de daderstatistieken voor seksueel misbruik zijn mannen helemaal oververtegenwoordigd. Hoe zal dat zijn als straks ook mannen priester of ouderling kunnen worden? Je hoeft geen Cassandra te zijn om tientallen misbruikschandalen te voorzien. Wat zal dat niet betekenen voor al die slachtoffers en voor de reputatie van de kerk?
De Schriften bieden ons een overvloedige getuigenis van mannen die elkaar dood slaan en broeders die elkaar naar het leven staan. Mannen zijn zo zondig dat Christus moest komen om de zonde van de eerste man te herstellen. ‘Door één mens is de zonde in de wereld’ schrijf Paulus (Romeinen 5:12), doelend op Adam. En nu we het toch over de zondeval hebben: zien jullie niet hoe initiatiefrijk Eva is, hoe zoekend naar wijsheid en schoonheid helemaal uit zichzelf. Hier wordt duidelijk gemaakt dat het vanaf den beginne zo geweest is dat zij de dominante partner is: zij deelt de appels uit. ‘Zij nam van de vrucht en at’. Ach, hoe soeverein handelt zij hier. ‘En zij gaf ook haar man die bij haar was’. Zij geeft en hij is ‘bij haar’, als een verlengstuk, een hulpje. Moeten sulletjes als Adam straks de kansel bestijgen en onze gemeentes als herder en leraar leiden?
Moet ik nog meer zeggen? Wie stonden er bij het kruis, wie waren de eerste getuigen van de opstanding? Is er ooit de lof gezongen van een degelijke huisman? En kom bij mij niet aan met het verhaal dat mannen dan misschien diaken kunnen worden! Bij wie in het evangelie wordt het werkwoord diakonein (dienen) gebruikt? Bij de schoonmoeder van Petrus, zoals de NBV21 nog eens duidelijk heeft gemaakt, bij Martha, bij de moeder van Jezus, bij de vrouwen bij het kruis en bij Jezus zelf, maar nooit wordt ‘diakonein’ van een man gezegd. Alleen een vrouw kan Jezus representeren.
Laten we toch respect hebben voor het verschil tussen mannen en vrouwen. Laten we de heilloze weg van mannen in het ambt niet inslaan en verstandige en bijbels verantwoorde herders en leraars houden voor het lichaam van Christus.
’s Avonds voor ik ga slapen ga, lees ik een klein stuk uit de bijbel. Op dit moment lees ik in het Evangelie van Mattheus en deze week was ik aangekomen bij het verhaal over de wonderbare spijziging, het verhaal dat 5 broden en twee vissen voldoende zijn om duizenden mensen te voeden. En eigenlijk voor het eerst viel me op dat die wonderbare spijziging zomaar een keertje plaats heeft, maar op een bijzonder en bedreigend moment: op het moment dat koning Herodes Johannes de Doper heeft laten onthoofden. Johannes wordt in de evangeliën geschetst als een voorloper van Jezus, een aankondiger van Jezus, een verwante prediker, collega, concurrent, misschien zelfs familie, de man die hem gedoopt heeft, hoe dan ook een man voor wie Jezus grote waardering heeft. Herodes had hem in de gevangenis gegooid – maar hij kwam er niet na een tijdje weer uit, zoals iedereen zou verwachten: hij wordt vermoord. En Jezus reageert daar op door weg te gaan. Hij stapt in een boot en vaart naar een afgelegen plek om alleen te zijn. En wat zou het zijn? Verdriet om het verlies van een vriend? Even alleen zijn, de stilte opzoeken. Ja, maar ook zeker angst. Angst om net als Johannes te eindigen. Het is net als in Afghanistan: als je daar ziet dat de Taliban daar tolken en helpers van de Westerse troepen vermoorden, dan weet je als je ook zo’n tolk bent: dikke kans dat ik de volgende ben. En je vlucht, in ieder geval probeer je dat. Zoals Elia ooit op de vlucht sloeg voor koning Achab en zich verborg, zo vlucht ook Jezus.
En dan het ontroerende: de mensen komen het te weten en ze volgen Jezus. En ik kan dat niet anders zien dan als een aanhankelijkheidsbetuiging en als een protestdemonstratie: wij laten jou niet in de steek. Johannes is vermoord – en daar zijn de mensen woedend over – en massaal lopen ze te hoop in een protest en als een grote steunbetuiging: wij laten ons niet de mond snoeren, wij staan achter jou. Ik was indertijd bij de begrafenis van Pim Fortuyn in Rotterdam. De duizenden mensen die daar rond liepen waren verdrietig en boos en er was een soort onrust, de mensen liepen heen en weer bij zijn huis, legden bloemen en knuffels neer. Dus ik denk dat dat idyllische plaatje dat ik in mijn hoofd heb van Jezus die te midden van glooiende heuvels, in het zachte gras, de mensen liefhad en genas, dat je daar niet aan moet denken. Het was geen zondagmiddaguitje, het was woede, verdriet en diepe liefde. Misschien heeft Jezus ook wel gebaald toen hij de mensen zag. Zijn plan om een tijdje onder de radar te blijven, low key, wachten tot het overwaait en Herodes zijn aandacht weer bij andere dingen heeft, dat plan valt in duigen. Wat hier gebeurt zal zeker doorverteld worden in heel Israël. Maar hij kijkt naar de mensen en hij laat zich overhalen, een groot gevoel van medelijden met hen gaat door hem heen en hij hervat zijn missie. En je kan je zo ook beter voorstellen dat de mensen daar zonder eten naar toe gegaan zijn. Die hebben een dikke twintig kilometer louter op hun adrenaline gelopen. Die zijn zo weggelopen uit hun huizen: ‘kom op, ga mee, we gaan naar Jezus, nu’. Vanzelfsprekend hebben die geen picknickmandje klaargemaakt.
Geconfronteerd met vervolging en honger ontstaat hier een nieuwe gemeenschap. Herodes zat te feesten met zijn mensen en dat leidt tot de dood van Johannes. Hier ontstaat een andere gemeenschap, een contrastgemeenschap, een gemeenschap die mensen levend maakt. Wat dat betreft verschilt deze wonderbare spijziging maar weinig van de maaltijd van Jezus met zijn leerlingen aan de vooravond van zijn dood, het laatste Avondmaal. Ook dan gaat het om verbondenheid in het aangezicht van vervolging en dood. Ook daar deelt Jezus het brood. Vluchten kan daar niet meer en Jezus wil dat ook niet meer. Dan is die verbondenheid zo groot dat Jezus, als hij het brood breekt zegt: dit is mijn lichaam, ik geef het voor jullie. (Preekfragment).
Het verhaal van het brood laat zien dat er verschillende fases zijn in het geloof. Je kan ook zeggen: verschillende trappen. Verschillende fases waarin je steeds beter God leert verstaan.
In de eerste fase zitten de mensen die zien dat de kerk best wel goede dingen doen. Ze waren altijd tegen de kerk, vonden de kerk maar onderdrukkend, wilden er hun hele leven niets mee te maken hebben. Maar, de laatste jaren draaien ze bij. Ze zien dat zoveel vrijwilligers een kerkelijke achtergrond hebben. Dat in kerken mensen bij elkaar op bezoek gaan – en, kijk, dat bevordert de sociale samenhang. En in Frankrijk lopen ze een kathedraal binnen die ze toch wel kunnen bewonderen. En ze zijn onder de indruk van zoveel toewijding en beschaving.
Een van de meer intrigerende vragen in de Corona-epidemie is, waarom er in Nederland in de tweede en de derde golf veel minder aandacht is geweest voor de zieken en de doden. Ongetwijfeld zullen allerlei psychologische mechanismes een rol spelen, maar een belangrijke oorzaak is ook de Nederlandse aanpak van de Corona-crisis: sturen op Intensive Care-capaciteit.
Nederland koos er voor om te sturen op de IC-capaciteit. Doel van de Corona-maatregelen werd er voor te zorgen dat de ziekenhuizen en dan met name de Intensive Care niet overbelast raakt.
Sturen op IC-capaciteit betekent dat er in de samenleving een zekere ruimte is om activiteiten door te laten gaan. Er zijn een beperkt aantal ‘bewegingen’ of activiteiten mogelijk. Als het aantal besmettingen laag is wat meer activiteiten, als het aantal besmettingen hoog is wat minder, maar de ruimte voor activiteiten is hoe dan ook schaars.
Wat we het afgelopen jaar gezien hebben is dat er een strijd is geweest over deze schaarste. Elke sector kwam voor zichzelf op. De bedrijven wilden dat ze zoveel mogelijk open bleven. De winkels en de horeca wilden open blijven, de kerken wilden open blijven, de sportscholen etc.
Voor een deel is die schaarste verdeeld volgens beginselen van gezond verstand: in een discotheek loop je veel kans op besmetting, dus het ligt voor de hand om de discotheek op slot te gooien. Maar bij andere sectoren lagen er allerlei afwegingen aan de verdeling van de schaarse ruimte ten grondslag die zeker ook met macht en invloed in Den Haag te maken hadden.
Wie precies de winnaars waren is me niet helemaal duidelijk (Schiphol, bedrijven?), maar de verliezers waren de kleinere winkels, de horeca, de theaters, de sportscholen en sectoren met extreem weinig lobby-macht, zoals de kermisexploitanten.
Ook rond de vaccinatie ontstond een machtsstrijd wie het eerst gevaccineerd moest worden: de meest kwetsbaren of toch het medische personeel? En wie van hen: ook de huisarts en ook de administratief medewerker? En waren er eigenlijk niet veel meer ‘noodzakelijke beroepen’, zoals de politie of de leraren en moesten ook zij niet eerder gevaccineerd worden?
Tijdens de eerste golf werd iedereen overspoeld en golden de maatregelen voor (bijna) iedereen: winkels en bedrijven waren gesloten, de treinen reden mondjesmaat, er was nauwelijks (woon-werk)-verkeer. Omdat iedereen deelde in hetzelfde lot was er een grotere mate van solidariteit en was er aandacht voor de meest direct getroffenen: de doden, hun nabestaanden en de zieken. Maar tijdens de tweede en de derde golf was er een veel groter verschil tussen sectoren en verschillende groepen burgers. Ieder moest opkomen voor het eigen belang. Bedrijven zaten te wachten op: wanneer mogen wij weer open. Burgers zaten te wachten op: wanneer mogen wij gevaccineerd worden. Zo verschoof de aandacht van een gezamenlijk kijken naar wie er slachtoffer waren, naar een individualistische kijken: wanneer word ik bevrijd. De zieken kwamen alleen nog maar in beeld als ‘besmettingscijfer’ dat moest dalen.
Een opgave voor een komende nationale Corona-herdenking wordt om uit de concurrentie-modus te komen. Zieken en doden worden zo weer mensen. En dan ontstaat er ruimte voor alles wat er verdrongen werd aan verdriet, levensvreugde en rouw.
Wij roepen op om in het najaar van 2021 een nationale corona-herdenking te organiseren.
Deze maand worden er steeds meer corona-restricties opgeheven. De eerste, begrijpelijke, reactie is om alles achter ons te laten en het afgelopen jaar als een nachtmerrie te zien waaruit we gelukkig ontwaakt zijn.
Zo is het geweest na de oorlog en na de Watersnoodramp. Pas in de jaren zestig kwam er aarzelend aandacht voor het onvoorstelbare leed van de jodenvervolging. Rond de herdenking van 50 jaar Watersnoodramp in 2003 kwamen pas echt de verhalen over de stormnacht van 1953 los.
Nu hebben we opnieuw een ramp beleefd. Er zijn honderdduizenden mensen ziek geweest en tienduizenden mensen gestorven. Onze samenleving heeft maandenlang in allerlei vormen van lockdown geleefd en als de regering niet op grote schaal bedrijven gesteund had, was de economische schade nog veel groter geweest. Ook nu dreigt de Corona-epidemie snel vergeten te worden. Londen heeft zijn muur vol rode hartjes, Washington zijn park vol met witte kruisen, Duitsland herdacht in april zijn Corona-doden maar Nederland heeft nog niets wat daar op lijkt.
Onvoldoende herdenken betekent dat mensen in eenzaamheid met hun verhalen en hun belevenissen blijven zitten. De verhalen van mensen die hun partner of hun ouder verloren worden niet gehoord. De verhalen van mensen die wekenlang met angst naar hun werk gingen, ziek in bed hun ademhaling controleerden of die nog steeds een groot stuk van hun gezondheid kwijt zijn, sneeuwen zo onder. Met een herdenking blijft zichtbaar dat er een grote ramp is geweest.
De Westerse wereld is binnenkort een mooi gevaccineerd eiland, maar in de rest van de wereld gaat de Corona-epidemie door met steeds nieuwe en steeds gevaarlijkere varianten. Herdenken laat zien: we zijn er nog niet, we zijn er pas als de epidemie wereldwijd bedwongen is.
Bij een herdenking moet ook worden benoemd dat regering en samenleving tekort geschoten zijn. De groepen met de minste kansen of macht hebben de hardste klappen gekregen. Alle aandacht en alle hulpmiddelen zijn gegaan naar de zorg in de ziekenhuizen, in de verpleeghuizen voltrok zich een stille ramp. Mensen uit de middenklasse konden vaak makkelijk thuiswerken, maar als je schoonmaakte of in een slachthuis werkte kon dat niet en moest je ook in een onveilige situatie aan de slag, op straffe van ontslag. Ook dit moeten we niet herhalen.
Zo’n herdenking kan niet vrijblijvend zijn. Er moet een duidelijke centrale, nationale viering zijn met werkonderbrekingen en stilstaande treinen. Daarnaast kunnen in scholen, gemeentes, bedrijven en voetbalclubs bijeenkomsten zijn waar aandacht is voor plaatselijke verhalen. Duitsland herdacht met een kerkdienst, wij denken dat een neutrale, veelkleurige herdenking het best bij ons land past.
Collectief gedenken is nodig om de herinnering en de lessen van deze Corona-epidemie levend te houden. Niet herdenken doet vermoeden dat er niets gebeurd is. Zo winnen de Corona-ontkenners alsnog. Gedenken houdt vast wat er gebeurd is en kweekt draagvlak voor adequaat handelen bij de rampen die nog gaan komen.
Op de komende synode van de Protestantse Kerk wordt het rapport ‘Geroepen en gezonden’ besproken. Directe aanleiding voor het rapport is de discussie rond het rapport ‘Mozaïek van kerkplekken’ (2019). In dat rapport werd voorgesteld om pioniersplekken de mogelijkheid te geven om door te groeien tot ‘kerngemeentes’ met maar enkele ambtsdragers in de kerkenraad. Eén van hen zou een nieuw soort predikant moeten worden. Een tweejarige parttime-opleiding op HBO-niveau, met een studiebelasting van één dag in de week zou daarvoor voldoende zijn. Tegen het rapport kwam nogal wat verzet. Het leidde er toe dat de synode akkoord ging met de ‘kerngemeentes’. Maar voordat ze een besluit zou nemen om een nieuw soort predikantschap met andere opleidingseisen in te stellen, wilde de synode eerst een nieuw rapport over het ambt van predikant.
Dat rapport ligt er nu. Op verzoek van het moderamen hebben de opstellers een brede invalshoek gekozen. De situatie in de ‘kerngemeente’ is, zo stelt het rapport, slechts een van de vele nieuwe vormen van predikantschap. Al langer is er een diversificatie in het predikantsambt gaande: er zijn predikanten in een mobiliteitspool, interim-predikanten, classispredikanten, diaconale predikanten, voorgangers op pioniersplekken en in instellingen als ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en gevangenissen naast de predikanten in geografische wijkgemeentes, die eigenlijk ten onrechte predikanten voor ‘gewone werkzaamheden’ worden genoemd. Voor die verschillende werkvelden zijn verschillende soorten voorgangers met deels verschillende opleidingen nodig. Voor al die verschillende vormen wil het rapport een ambtsvisie bieden. Beide rapporten hebben zo een postmoderne insteek: er is sprake van een ‘mozaïek’ en van ‘diversificatie’. Diverse vormen kerk-zijn en kerkelijke presentie staan naast elkaar. De geografische wijkgemeente is niet beter, gewoner of eigenlijker dan andere vormen van kerk-zijn en dat geldt ook voor hun voorgangers.
Ambtstheologie
Het rapport schetst vervolgens een ambtstheologie die recht moet doen aan de veronderstelde diversiteit. Ik zal straks een paar kritische opmerkingen maken over het rapport, maar de ambtstheologie spreekt mij aan. Het is een heldere en goed doordachte visie op het ambt, die ook nadrukkelijk aansluit bij de wereldwijde oecumene. Het ambt van voorganger wordt in het rapport sterker dan voorheen onderscheiden van het ambt van ouderling en diaken. Diaken en ouderling bekleden hun ambt in de gemeente, de voorganger is ambtsdrager in de gehele kerk. De voorganger wordt dan ook door de kerk getoetst en toegelaten. De voorganger wordt geordineerd (bevestigd met handoplegging). Het is een ambt voor het leven en omvat de hele persoon van de voorganger. De eigen spirituele ontwikkeling en de rol als voorganger versterken elkaar.
Het eigene van het predikantsambt ligt in de bediening van Woord en sacramenten. ‘Woord’ verwijst daarbij niet per se naar de Schriften in de oorspronkelijke oude talen, maar moet breder verstaan worden ‘naar het staan in de traditie van het geopenbaarde, doorgegeven en verkondigde Woord. Het Woord is immers ten diepste Christus zelf, het vleesgeworden Woord’. Vanuit dit dienaarschap heeft de voorganger ook een geestelijk gezag in de gemeente. De voorgangers moeten wel thuis zijn in het Woord, maar ze hoeven niet per se de grondtalen te kennen.
Bestaat het probleem?
Toen twee jaar geleden het rapport ‘Mozaïek van werkplekken’ verscheen heb ik in In de Waagschaal (2019, nr.2) de vraag gesteld welk probleem dit rapport nu eigenlijk oploste. Volgens ‘Mozaïek van kerkplekken’ zouden veel pioniersplekken tegen hun grenzen aanlopen en graag kerngemeente willen worden. Ik vroeg mij af of die problematiek wel bestond en er echt wel zo veel pioniersplekken een kerngemeente wilden worden. Als antwoord kreeg ik toen dat hun aantal werd geschat op ‘30 tot 70 plekken in de komende vijf jaar’. In het rapport ‘Geroepen en gezonden’ wordt nu opgemerkt dat er tot nu toe slechts één kerngemeente is gevormd en dat het de komende jaren om 15 tot 20 kerngemeentes zou gaan. Vermoedelijk zullen nog veel minder pioniersplekken zich omvormen tot kerngemeente – ook al omdat op landelijk niveau het enthousiasme voor pionieren verflauwt. Ook wordt er in het nieuwe rapport ‘Geroepen en gezonden’ niet meer gezocht naar een aparte opleiding voor de voorgangers van de kerngemeentes. Heel verstandig wordt daarover gezegd: als er werkelijk pioniers zijn, die zonder veel theologische opleiding een pioniersplek van de grond weten te tillen en laten overgaan in een kerngemeente, dan moeten zij haast wel over singuliere gaven beschikken. Daar hoeft dus geen aparte regeling voor te komen, deze pioniers kunnen op grond van hun singuliere gaven voorganger worden. Er zit een zekere ironie in, dat de veronderstelde problematiek waar dit gehele beleidstraject mee startte, nu als zo marginaal wordt gezien dat er geen nieuwe maatregelen nodig zijn.
Ook voor het nieuwe rapport, ‘Geroepen en gezonden’, wil ik de vraag stellen: welk probleem wil het oplossen en bestaat dat probleem eigenlijk wel. Klopt het uitgangspunt van het rapport dat er een groeiende diversiteit optreedt in het vak/ambt van predikant en dat dat een probleem is. Ik denk het niet. De diversiteit in de werkvelden van predikanten voor gewone werkzaamheden was en is inderdaad enorm. Een bloeiende wijkgemeente in Nunspeet met volop jeugd verschilt in alle opzichten van de dapper volhoudende gemeente van Rotterdam-Ommoord. En toch hadden en hebben hun predikanten terecht dezelfde opleiding. In beide moet je als voorganger vanuit je levende geloof en de kennis van Schrift, traditie, wetenschap en samenleving werken. En ja, een diaconaal predikant doet wat ander werk dan een gemeentepredikant, maar de diaconale predikant heeft ook in de eerste plaats een opleiding in kerkgeschiedenis, filosofie en bijbelwetenschappen nodig om intellectueel en creatief zijn of haar werk te doen en niet losgezongen te raken van de kerk. De ene opleiding voor de verschillende arbeidsvelden is een grote kracht. Die ene opleiding is ook zo goed dat predikanten vervolgens zelf hun weg vinden in de diversiteit van de samenleving. De differentiatie in opleiding en de implementatie van de vele nieuwe regelingen vragen bovendien een stevig uitvoerend apparaat bij de opleidingen en bij de kerk, dat in geen verhouding tot de aantallen studenten staat.
HBO-predikant
Ik zou de hele problematiek anders willen benaderen. Niet het werk vraagt om zoveel diversere predikanten – zeg de vraagkant - maar er is een aanbod van goede mensen waar we te weinig mee doen. Er zijn mensen met een HBO-theologie die graag predikant zouden willen worden. En ik kan me situaties voorstellen waarin ze dat prima zouden kunnen zijn. In het voorstel van ‘Geroepen en gezonden’ zou er een aparte klasse gemeentes komen waarin deze HBO-ers als voorgangers aan de slag kunnend. In deze gemeentes zou het traktement wel lager liggen en zou de gemeente ook zelf minder hoeven te betalen. De HBO-ers zouden wel eerst een jaar onderwijs op WO-niveau moeten volgen. En met een nog weer aanvullende opleiding zouden ze verder kunnen doorstromen.
Het lastige van dit voorstel is, dat er een marktdynamiek in de kerk ontstaat. Het is aantrekkelijk voor gemeentes die niet zo zwaar tillen aan een academisch gevormde predikant om een ‘HBO-gemeente’ te worden, want je krijgt meer predikant voor minder geld. In dit voorstel zou je in zo’n gemeente zelfs ook een predikant met een 6-jarige WO-opleiding kunnen beroepen, voor een HBO-traktement. Dat is een verkapte loonsverlaging.
Het probleem van de marktdynamiek wordt in ‘Geroepen en gezonden’ gelukkig wel onderkend. Het Breed Moderamen van de Classis zou hier sturend en remmend moeten optreden. Dat legt veel werk en een zware verantwoordelijkheid bij het Breed Moderamen. Het kan makkelijk onder druk worden gezet vanuit de gemeentes.
Ik doe een tegenvoorstel doen: maak inderdaad een aparte klasse van gemeentes waar HBO-predikanten beroepen kunnen worden, maar zorg er voor dat deze gemeentes net zoveel afdragen als alle andere gemeentes. Een HBO-predikant is dan niet goedkoper dan een WO-predikant. Op deze manier voorkom je dat financiële overwegingen bij een gemeente meespelen om een HBO-predikant te beroepen.
Ideeënbank
Het rapport bevat verder veel voorstellen en ideeën die duidelijk maken dat er in de werkgroep met plezier is nagedacht en doorgedacht. Er zitten ideeën tussen die het overwegen en doordenken waard zijn, zoals een verkorte studie voor mensen die al een master in de medicijnen of de rechten hebben of een extra schaal voor gepromoveerde predikanten. Maar het geheel aan voorstellen heeft het karakter van een stortvloed. Het zijn te veel veranderingen ineens om wijs door te voeren. Mijn voorstel is om eerst te beginnen met het regelen van de HBO-predikant en daar een paar jaar mee te werken en alle andere voorstellen als ideeënbank te gebruiken voor toekomstig beleid.
Tenslotte. In juni 2020 zijn met zo’n 100 predikanten in kleine groepjes per classis gesprekken gevoerd over hun predikantswerk onder de titel ‘vitale roeping’. Ook al schetst het verslag van die gesprekken wel een erg somber beeld, het neemt niet weg dat deze predikanten een aantal heel reële problemen hebben besproken: lastige samenwerking met de kerkenraad, gebrek aan ambtsopvatting bij de kerkenraad, nieuwe eisen aan de predikant met het oog op veranderingen in de samenleving, de invloed van de huizenmarkt op het beroepingswerk etc. Door de nadruk op de diversiteit van werkvelden gaat het rapport niet over de reële problemen van predikanten. Dat is een gemiste kans.
Coen Wessel
Dit artikel verschijnt in 'In de Waagschaal' 2021/6
Er moet iets uitgepraat worden. Na een knallende ruzie in de familie. Een collega misdraagt zich en jij zit met de brokken. Of je kind is heel duidelijk over de schreef gegaan. De grootste emoties zijn wat afgekoeld, er is wat tijd overheen gegaan, maar je kan niet zomaar verder. Er is wel degelijk wat gebeurd. Niet alle details hoeven uitgespit te worden, maar er moet wel iets gezegd worden.
Petrus heeft Jezus verloochend. Tot drie keer toe heeft Petrus gezegd dat ie nog nooit van Jezus gehoord had. Uit angst om ook opgepakt te worden. Of om in elkaar geslagen te worden of wat dan ook. Maar wat voor reden Petrus ook precies had, in het uur dat Jezus geslagen, veroordeeld en gekruisigd wordt, geeft Petrus niet thuis.
Het wonder van dit verhaal is dat Petrus niet wordt weggestuurd, Petrus wordt ook niet gestraft, maar hij wordt aangesproken.
Voor mij heeft dat te maken met hoe God met ons omgaat als de dingen fout gegaan zijn. Dan legt hij in de eerste plaats een vraag bij ons neer. ‘Mens, waar ben je’ vraagt hij in het paradijs als de mens zich verschuilt in het struikgewas. ‘Waar is je broer’ vraagt hij aan Kaïn nadat Kaïn zijn broer Abel heeft doodgeslagen. Het is een vraag die oproept tot zelfreflectie. Tot het kijken in je eigen ziel. Ook aan Petrus wordt een vraag gesteld. ‘Heb je mij lief’, vraagt Jezus. Ja, hoe zit het precies met jou. Hoe zit het met je liefde voor mij?
Ik denk dat Christus dat ook aan ons zal vragen als we voor zijn rechterstoel verschijnen. Niet meteen een oordeel, hup, hup, maar eerst maar eens een vraag. `Heb je mij lief?’ Misschien ook wel de belangrijkste vraag in ons leven: heb jij, heeft U Jezus lief. Daar word je op aangesproken. Dat is de vraag die je tot zelfreflectie over je leven kan voeren. Voordat je in de hemel komt is dat de vraag om over na te denken: heb ik Christus voldoende liefgehad. En natuurlijk is het nog veel beter om daar niet mee te wachten tot je voor Christus verschijnt. Het beste is natuurlijk om die vraag nu toe te laten in je leven. Om nu al dat zelfonderzoek te doen, hoe pijnlijk dat misschien ook is. De vorige Paus (Benedictus XVI) zei daar over:
‘De ontmoeting met Christus kan ook iets pijnlijks hebben. Alles wat we tijdens ons leven opbouwen, kan blijken te zijn van louter stro, alleen maar ruis en lawaai, en het stort in. De ontmoeting met Christus heeft daarmee ook iets pijnlijks, wanneer de onreinheid en ziekte van ons leven duidelijk voor ons worden. Maar het is een gezegende pijn, waarin de heilige kracht van zijn liefde als een vlam door ons heen blaast, waardoor we volledig onszelf en zo totaal van God kunnen worden. De ontmoeting met Christus transformeert en bevrijdt ons, waardoor we echt onszelf kunnen worden’.
Jezus roept ons op om hem lief te hebben, ons met hem in liefde te verbinden. Hij dringt er bij ons op aan om onze ziel, onze identiteit, ons menszijn om te vormen, zodat die anders wordt, beter, mooier, meer lijkend op hem. Beeld van Christus te worden. Om ons te laten doordringen door hem. Door zijn liefde.
Petrus is na de opstanding van Jezus maar weer gaan vissen. Maar daar kan hij niet mee door gaan. Hij kan zich niet terugtrekken op zichzelf en het aangenaam vinden zoals hij leeft met zichzelf en met Christus. Hij krijgt de opdracht om zich te binden aan de mensen van Christus. En meer zelfs, om een taak op zich te nemen, om leiding te geven. ‘Hoed mijn schapen, zegt Jezus tegen Petrus. Zorg voor mijn mensen, voor mijn gemeente. De liefde tot Christus is er niet op zich. Zo van: nu ben ik vol van Christus, nu ben ik een goed mens geworden en nu ga ik goede dingen doen. De liefde van Christus in ons bindt ons ook aan een gemeenschap. Bindt ons aan Christus’ gemeente. De verloochening door Petrus was niet alleen een verloochening van Jezus, maar ook een verloochening van de gemeenschap van Christus, een afstand nemen van de andere leerlingen. ‘Jij hoorde toch ook bij die man?’ ‘Nee, ik hoorde daar niet bij’. Ik was niet een van die mensen. Ja, zegt Jezus, jij bent wel een van die mensen, dat kan je niet loochenen. En daarom: zoek mijn mensen op en ga leiding geven.
Niet ieder van ons is geroepen om leiding te geven – ieder van ons heeft verschillende gaven, er zijn ook gaven om de beamer te bedienen of om mensen te bemoedigen – maar ieder van ons heeft wel de opdracht om zich te verbinden aan de gemeente. Dat kan in de Meerkerk zijn of in de parochie. Dat kan in de Marktpleinkerk zijn of in de Ark of in De Lichtkring, maar doorstroomd worden door de liefde van Christus betekent: bij Christus mensen zijn, je daar niet voor afsluiten: hier is je plaats.
En als Petrus dan tot drie keer toe gezegd heeft, dat hij Jezus liefheeft, dan vertelt Jezus waar dat op uit zal lopen voor Petrus. ‘Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde’. Toen Petrus jong was omgordde hij zichzelf (vs. 7). Hij dacht: ik doe wat ik wil, ik ben autonoom, ik bepaal de eigen koers in mijn leven. ‘Maar’ zegt Jezus tegen Petrus ‘als je oud geworden bent dan is het alsof een ander je omgord en je brengt waarheen je niet wil’. Dat is het waar het liefhebben op uit loopt. Jij, als mens, blijft niet jezelf. Je bent gehackt en je wordt overgenomen. Je wordt doorstroomd met liefde en dat zal er toe leiden dat…
Petrus had Jezus verloochend om zijn eigen hachje te redden. ‘Nee, ik hoor niet bij Jezus, ik hoor niet bij zijn volgelingen’. En hier voorzegt Jezus dat de liefde van Petrus voor de gemeente van Christus er uiteindelijk toe zal leiden dat Petrus net als Jezus zijn leven zal geven voor de gemeente van Christus. Dat is waar de liefde van Christus op uitliep. ‘Hij heeft de zijnen liefgehad tot het einde’, zo begint de lijdensgeschiedenis in het evangelie van Johannes. De uiterste consequentie van Christus’ liefde voor ons was zijn kruisdood. En zo zal ook de liefde van Christus die door Petrus stroomt uitlopen op zijn martelaarsdood.
In een buitenbijbels geschrift, de Handelingen van Petrus (XXXV), wordt verteld over deze martelaarsdood van Petrus. Petrus is inderdaad de kudde gaan leiden. En net als Paulus is hij naar Rome getrokken en leidt hij daar de christelijke gemeente. En dan komt er een moment, dat de christelijke gemeente vervolgd wordt in Rome, zo erg dat de christenen, en zeker ook Petrus, voor zijn leven moet vrezen. Het is eigenlijk net zo’n zelfde moment als Witte Donderdag. Petrus staat opnieuw voor de keuze: vluchten, de boel in de steek laten of blijven, bij de gemeente, bij de kudde blijven als een trouwe herder. En Petrus, typisch Petrus, doet wat in zijn aard zit, hij herhaalt een oud patroon, hij vlucht opnieuw. Maar dan, even buiten Rome, komt hem een man tegemoet. En Petrus herkent hem, het is Jezus. Petrus is in verwarring en vraagt hem, Heer, waar gaat u naar toe, Quo vadis? (Zie ook Johannes 13:36) En Jezus antwoordt hem: ik ga naar Rome om daar opnieuw gekruisigd te worden. Want als geloofsleerlingen als Petrus geen getuigenis van hun geloof geven, dan is die eerste kruisiging blijkbaar tevergeefs geweest. Dan komt Petrus komt tot inkeer. Hij wil niet opnieuw Jezus verloochenen. Hij draait zich om, gaat terug naar Rome, gaat terug naar de christelijke gemeente in Rome, is weer bij hen en legt daar getuigenis van zijn geloof af. Zo laat hij zien dat de liefde voor
Jezus, de liefde van God, ook een liefde voor de gemeente is, een liefde die zo groot is dat hij zijn leven voor hen geeft. Want was hun herder weggelopen, dan hadden ze ook makkelijk de moed opgegeven, hadden ze gedacht: als het er op aan komt stelt ons geloof niets voor, maar nu laat hun herder zien wat het is om een echte herder te zijn: een herder die zijn leven inzet voor zijn kudde. Een man die niet wegloopt, maar liever sterft. Zo zien zij de kracht van hun geloof, houden ze moed en kunnen ze verder gaan, als de vervolgingen minder worden, in de gedachtenis dat je zo in de voetsporen van Jezus kan stappen.
Of dit nu precies zo gebeurd is, vind ik niet belangrijk, maar dit buitenbijbelse verhaal legt het evangelieverhaal uit. Het is een christelijke midrasj. Het verhaal peilt waar het in het evangelie om gaat. Jezus liefhebben, is zijn mensen liefhebben als Jezus. En liefhebben als Jezus is iets op het spel durven te zetten. Tot je leven aan toe.
God legt ons een vraag voor. Waar ben je, waarom verschuil je je. Waarom schaam je je. Heb je daar reden. Of hij vraagt ons: waar is je broer, heb je niet op hem gelet, waarom leeft hij niet, waar is hij gebleven. Of de vraag van Jezus: heb je mij lief? Durf je het aan om je door mij te laten raken, te laten doorstromen. Durf je het aan om dan anderen lief te hebben, je bij hen aan te sluiten. Hen lief te hebben tot het einde aan toe? Amen.